RASSTANDAARD
FCI-standaardnr. 45 d.d. 12 maart 1993
Berner Sennenhond
Dürrbächler
LAND VAN OORSPRONG
Zwitserland
GEBRUIK
Oorspronkelijk waak-, drijf- en trekhond op boerderijen, tegenwoordig ook familie- en veelzijdige werkhond.
FCI-CLASSIFICATIE
Groep II, sectie 3. Zwitserse Sennenhond zonder werkcerfiticaat.
KORT HISTORISCH OVERZICHT
De Berner Sennenhond is een boerenhond van oude herkomst, die in het vóór Alpengebied en delen van het binnenland in de omgeving van Bern als waak-, trek- en drijfhond gehouden werd.
Naar het gehucht en de herberg Dürrbach bij Riggisberg, waar deze langharige, driekleurige erfhond bijzonder veelvuldig voorkwam, kreeg hij zijn oorspronkelijke naam: “Dürrbächler”.
Nadat in 1902, 1904 en 1907 reeds zulke honden op hondententoonstellingen uitgebracht waren, sloten in november 1907 enkele hondenfokkers uit Burgdorf zich aaneen om het ras zuiver te gaan fokken. Zij stichtten de “Schweizerischen DürrbachKlub” en stelden raskenmerken op.
In 1910 werden op een hondententoonstelling in Burgdorf, waar veel boeren uit de omgeving met hun Dürrbächler-honden naar toe kwamen, reeds 107 dieren geëxposeerd.
Van toen af aan verwierf het ras, in navolging van de andere Zwitserse Sennenhonden, voortaan “Berner Sennenhond” genoemd, snel vrienden in heel Zwitserland en spoedig ook in het naburige Duitsland.
Tegenwoordig is de Berner Sennenhond dankzij zijn driekleurige aftekening en zijn aanpassingsvermogen wereldwijd als familiehond bekend en geliefd.
ALGEMENE VERSCHIJNING
Langharige, driekleurige, meer dan middelgrote, krachtige en beweeglijke gebruikshond met stevige ledematen; harmonisch en evenredig.
LICHAAMSVERHOUDING
Verhouding tussen schofthoogte en lichaamslengte ca. 9 : 10; eerder gedrongen dan lang.
KARAKTER EN GEDRAG (AARD)
Zeker, opmerkzaam, waakzaam en onbevreesd in alledaagse situaties, goedmoedig en aanhankelijk in de omgang met vertrouwde personen, zelfverzekerd en vriendelijk tegenover vreemden; gemiddeld temperament, volgzaam.
HOOFD
Krachtig: schedel zowel in zij- als in vooraanzicht gezien zeer licht gewelfd; zeer duidelijke, doch niet te sterke stop, weinig ontwikkelde voorhoofdgroef; krachtige, middellange, rechte snuit;
NEUSSPIEGEL
Zwart
LIPPEN
Weinig ontwikkeld en aansluitend, zwart
GEBIT
Volledig, krachtig schaargebit
OGEN
Donkerbruin, amandelvormig, met goed aansluitende oogleden
OREN (BEHANG)
Driehoekig, licht afgerond, hoog aangezet, middelgroot, in rust vlak aanliggend.
HALS
Krachtig, gespierd, middellang
LICHAAM
Krachtig, compact
BORST
Tot aan de elleboog reikend, breed, met duidelijke voorborst; borstkas van breed-ovale doorsnee.
RUG
Vast en recht
LENDENPARTIJ
Breed en krachtig
KRUIS
Vloeiend afgerond
BUIK
Niet opgetrokken
STAART
Dichtbehaard, minstens tot het spronggewricht reikend, in rust hangend, in de beweging zwevend op rughoogte gedragen, of licht daarboven.
LEDEMATEN
VOORHAND
ALGEMEEN
In stand van achteren gezien recht, niet te nauw, achtermiddenvoeten en voeten naar binnen noch naar buiten gedraaid; wolfsklauwen moeten verwijderd zijn.
SCHOUDERS
Lang, krachtig, schuin geplaatst, met de opperarm een niet te stompe hoek vormend, aanliggend en goed bespierd.
VOORMIDDENVOETEN
Nagenoeg loodrecht in stand, sterk.
VOETEN
Kort, rond en gesloten; tenen goed gewelfd.
ACHTERHAND
ALGEMEEN
In stand van achteren gezien recht, niet te nauw, achtermiddenvoeten en voeten naar binnen noch naar buiten gedraaid; wolfsklauwen moeten verwijderd zijn.
DIJBENEN
Tamelijk lang, van opzij gezien met het onderbeen een duidelijke hoek vormend, breed, krachtig en goed bespierd.
SPRONGGEWRICHTEN
Krachtig en goed gehoekt.
GANGWERK
Ruime, gelijkmatige bewegingsafloop in alle gangen, uitgrijpende ruime pas vóór en goede stuwing vanuit de achterhand; in draf, van voren en van achteren gezien, bewegen de ledematen in een rechte lijn.
BEHARING
VACHTSTRUCTUUR
Lang, sluik of licht gegolfd.
KLEUR VAN HET HAAR
Diepzwarte grondkleur met diepe, bruinrode brand aan de wangen, boven de ogen, aan alle vier de benen en op de borst, en met de volgende witte aftekeningen:
Zuivere, witte, symmetrische hoofdaftekening. De bles verbreedt zich naar de neus toe aan beide zijden tot een witte snuitaftekening. De bles mag niet tot aan de vlekken boven de ogen reiken en de witte snuitaftekening hoogstens tot aan de mondhoeken.
Witte, matig brede, doorlopende hals- en borstaftekening.
Gewenst: witte voeten, witte staartpunt.
Toegestaan: kleine witte nekvlek en/of kleine witte aarsvlek.
GROOTTE
Reuen 64 – 70 cm schofthoogte, ideaal 66 – 68 cm.
Teven 58 – 66 cm schofthoogte, ideaal 60 – 63 cm.
FOUTEN
Iedere afwijking van voornoemde punten moet als fout worden aangemerkt. De beoordeling daarvan moet in verhouding tot de ernst van de afwijking staan en er moet rekening mee gehouden worden in hoeverre aan wezenlijke zaken afbreuk wordt gedaan.
- licht botwerk
- ondervoorbeet en bovenvoorbeet
- het ontbreken van andere tanden dan ten hoogste tweemaal P1(premolaren); de M3 blijven buiten beschouwing
- entropion, extropion
- zadelrug, overbouwd kruis, aflopende ruglijn
- krulstaart, knikstaart
- duidelijk kroeshaar
- kleur- en aftekeningsfouten
- ontbrekende witte hoofdafdtekening
- te brede bles en/of witte snuitaftekening, die duidelijk verder dan de mondhoeken reikt
- grote witte nekvlek
- witte halsring
- wit aan de voorbenen, dat duidelijk tot boven het midden van de middenvoet reikt (laars)
- storend asymmetrische aftekening aan hoofd en borst
- zwarte vlekken en strepen in het wit op de borst
- onzuiver wit (sterke pigmentvlekken)
- bruine of rode goed over de zwarte grondkleur
- onzeker/instabiel karakter, agressiviteit.
BEOORDELING UITSLUITENDE FOUTEN
- gespleten neus
- blauw oog (+ glasoog/porceleinoog), blauwe vlekjes in de iris (= Birkauge)
- kort haar of kort stokhaar
- het ontbreken van een driekleurenpatroon
- anders dan zwartgekleurde mantel.
NB Reuen moeten twee duidelijk normaal ontwikkelde testikels bezitten, die zich volledig in het scrotum bevinden.
De Nederlandse vertaling van de Zwitserse rasstandaard